Clown. Even associëren: circus, rode neus, grote flapschoenen, Pipo de Clown, wit geschminkt, grote lachende rode mond, jongleren, onhandig, struikelen, vallen en opstaan in het zaagsel van de piste, horror, griezelig, rondrijden op een fiets met één wiel, mensen voor de gek houden, druk.
Dat kwam zoal naar voren toen ik laatst mijn omgeving eens vroeg wat ze dachten bij het woord ‘clown’.
Maar op de rode neus na, hoort niets van het genoemde bij de contactclown die ik ben. Mijn doelgroep zijn mensen met dementie. In plaats van kunstjes doen voor een groot circuspubliek, richt ik mijn aandacht het liefst tot één persoon, met wie en voor wie ik er in alle rust ben. Van daaruit ontstaat het magische ‘iets’. Neem een uiting van een emotie van die ene persoon. Boos. Dat is voor mij een aanknopingspunt om te spelen. Met respect voor de persoon en erkenning van die emotie. Ik kan de emotie spiegelen, ik kan hem verder uitwerken. Door bijvoorbeeld boos te doen tegen een papieren zakdoekje dat er ook niets aan kan doen dat ik hem niet snel uit het pakje krijg. En ik verifieer steeds hoe de boze bewoner op mijn spel reageert. Zie ik daar ontspanning in de gelaatsspieren, ja zelfs een lach ontstaan op dat lieve gezicht? Alles mag er zijn, alles kan spel worden. De mens met dementie staat centraal.